De Jivaka Sutta gaat over Dokter Jivaka, die naar de Boeddha gaat en hem vraagt of hij en zijn monniken het vlees eten van dieren die voor hun zijn geslacht. De Boeddha zegt dat hij dat niet doet, en hij vertelt Jivaka dat hijzelf en zijn monniken vlees niet zullen eten indien zij zien, horen of vermoeden dat dat vlees afkomstig is van een dier dat voor hen is geslacht.
Alleen wanneer zij dit niet zien, horen en vermoeden, is dat vlees geschikt om gegeten te worden. Vervolgens beschrijft de Boeddha het leven van een monnik die leeft met een geest vol liefdevolle vriendelijkheid, mededogen, waardering en gelijkmoedigheid, en geen enkel verlangen of wens heeft met betrekking tot zijn voedsel: hij eet wat hem wordt gegeven. De Boeddha vraagt vervolgens aan Jivaka of zo'n monnik zichzelf of anderen kwaad zou doen. "Nee," zegt Jivaka, en Jivaka komt vervolgens tot de conclusie dat de monniken onberispelijk voedsel eten. De Boeddha beschrijft ook nog de vijf manieren waarop iemand die een levend wezen slacht voor de Boeddha of zijn discipelen, een zeer slechte daad begaat.
Monniken hoeven dus geen vegetarier te zijn, dat is wel begrijpelijk ook indien men weet dat een monnik zelf geen controle uitoefent over zijn voedsel: hij eet wat hem gegeven wordt. Wat als hij op zijn aalmoesronde alleen maar een stukje vlees krijgt en niets anders? Of indien hij een zeer laag proteine-gehalte heeft? Een monnik kan niet zomaar om soja-bonen vragen, dat is in sommige regios ook een zeer ongebruikelijke vorm van voedsel. Daarom dus mag een monnik vlees eten indien dat vlees toegestaan is - dus zonder dat er een dier voor hem geslacht is.
In de praktijk kan men zeggen dat in de volgende gevallen het vlees aan de door de Boeddha gestelde voorwaarden voldoet: [1] vlees dat iemand voor eigen gebruik klaarmaakt en vervolgens met een monnik wil delen, of [2] voorverpakt vlees dat op een markt verkocht wordt, of [3] vlees van een dier dat op natuurlijke wijze stierf. In deze gevallen wordt geen enkel levend wezen specifiek voor een monnik geslacht, en is het hem toegestaan het vlees op te eten. Indien iemand vlees koopt voor een monnik, geldt dat de gever het vlees slechts koopt, en dus geen enkel geweld gebruikt noch opdracht daartoe geeft. Vandaar dat vlees gekocht op een markt toegestaan is voor een monnik. Overigens mag een monnik zelf natuurlijk geen vlees kopen: gebruik van geld is voor hem niet toegestaan (zie regel NP18, 19 en 20 van de Vinaya voor monniken).
Zelf heb ik ooit een vegetarische monnik flauw zien vallen - met een harde klap - omdat hij lichamelijk te zwak werd, mede door vegetarisch te eten. Het eten wat hij in het nabijgelegen Thaise dorpje aangeboden kreeg bestond uit slechts plakrijst, met een paar bananen en een koekje. En soms een stukje vlees of vis, maar dat at hij niet. Toen hij weer bijkwam en de dokter erbij gehaald was (die dokter heette overigens geen Jivaka), besloot die monnik wijselijk dat de situatie niet toestond dat hij slechts vegetarisch eten at.
Een ander relevant verhaal uit het Pali Canon gaat over Devadatta, de monnik die de Boeddha wilde vermoorden. Die monnik Devadatta stelde aan de Boeddha voor om alle monniken verplicht vegetarisch te laten zijn. Maar de Boeddha weigerde deze regel te maken: hij liet de keuze voor vegetarisme over aan de individuele monnik.
Lees de Jivaka Sutta
7 apr 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten